Meer voedsel voor trekvogels in de lente
VUB-onderzoek toont aan dat trekvogels op terugreis naar Europa tot zeven keer meer reserve kunnen opslaan dan in de herfst en zo meteen klaar zijn voor het broedseizoen
Eén vijfde van alle vogels wereldwijd spendeert een groot deel van hun leven pendelend tussen broed- en overwintergebieden. Tussen Europa en Afrika passeren miljarden vogels tijdens de trek. Al dat rondvliegen heeft, naast de gevaren die aan vluchten van duizenden kilometers verbonden zijn, een belangrijke energetische kost. Trekvogels slaan hiervoor vetreserves op, tot soms meer dan de helft van hun totale lichaamsgewicht. Het aanvullen van die vetreserves gebeurt ook tijdens de trek zelf, op de tussenstops. Men kan een inschatting maken van de kwaliteit van zo’n tussenstop door te bestuderen welk eten er te rapen valt en hoe kwaliteitsvol het is. Hoe hoger de kwaliteit, hoe minder energie een vogel verspilt met het zoeken naar voedsel.
In de tussenstops rond grote ecologische hindernissen, zoals bijvoorbeeld de Sahara, moeten extra reserves worden opgeslagen om de barrière te kunnen oversteken. Indien de kwaliteit van deze tussenstops achteruitgaat, wat veel voorkomt onder invloed van menselijke verstoring of klimaatverandering, zijn de gevolgen voor de verdere migratieperiode en het broedseizoen groot.
Om inzicht te krijgen in de kwaliteit van zulke tussenstops, speurde Deboelpaep in beide migratieseizoenen, lente en herfst, naar ongewervelden, die in en op het sediment leven in de internationaal beschermde wetlands in West-Griekenland. De Kalamasdelta, Golf van Amvrakikos en Lagunes van Messolonghi en Gialova maken deel uit van een belangrijke trekroute waarlangs vogels pendelen tussen Eurazië en Afrika, net vóór of ná de oversteek van de Sahara. De ongewervelden werden gedetermineerd, gemeten, gewogen en hun vet- en eiwitgehalte werd bepaald. “Door de verschillende dieptelagen van elk bodemstaal te scheiden, konden we bepalen welke diertjes bereikbaar zijn voor welke vogelsoort. Prooien uit de diepste bodemlaag kunnen enkel gevangen worden door steltlopers die met een langere bek in het sediment priemen, zoals de wulp (Numenius arquata), terwijl kortgebekte strandplevieren (Charadrius alexandrinus) zich beperken tot prooien aan de oppervlakte. We konden op deze manier inschatten welke steltlopers hier meer voedsel vinden,” legt Deboelpaep uit.
Het onderzoek stelt tussen de twee migratieseizoenen grotere verschillen vast in voedselbeschikbaarheid en -kwaliteit dan tussen de vier wetlands onderling. Er is meer voedsel aanwezig in de lente dan in de herfst, zowel in het aantal prooien als in hun totale massa. Omdat de prooien relatief vet-en eiwitrijker zijn in de lente, blijkt de totale energie die steltlopers kunnen bijtanken maar liefst zeven keer hoger dan in de herfst. Met meer voedsel beschikbaar tijdens de lente bereiken de vogels hun broedgebieden sneller en in betere conditie. “Op basis van onze gegevens lijkt het aannemelijk dat vooral tijdens de lente de Griekse wetlands aantrekkelijke tussenstops zijn. Uit eerdere tellingen blijkt dat er ongeveer twee keer zo veel steltlopers langs Griekenland trekken in de lente dan in de herfst”, besluit Deboelpaep. “Door te kunnen aantonen dat de wetlands onderling weinig verschillen, hebben we met dit onderzoek verder ook aangetoond dat de habitatindeling van de Europese Natura 2000 wetgeving, die in alle Europees beschermde gebieden toegepast wordt, als ‘template’ kan gebruikt worden om voedselkwaliteit en -kwantiteit op grotere schaal (flywayschaal) te gaan inschatten.”
Contact:
Evelien Deboelpaep
0478 32 76 91
Evelien Deboelpaep is doctoraatsstudent (FWO) onder begeleiding van Prof. Nico Koedam en Prof. Bram Vanschoenwinkel. Tina Coenegracht, Lore De Wolf, Alexandre Libert en Mathil Vandromme werkten mee aan deze studie op het veld en/of in het labo.
Foto's (c) Evelien Deboelpaep/Hilde Meere